San Salvatorgemeenschap 22 – 23 juni 2013
Thema: Hoe is je naam?
Voorganger: Erick Mickers
Openingslied za: Vrede voor jou –
zo: Hier gaan we zingend de wereld te buiten
Welkom
Van harte welkom allemaal, jong of oud, van ver of dichtbij,
goed dat we hier samen komen, om het leven te vieren,
om woorden te horen die ons inspireren,
om stilte die ons beroerd, om zingend te bidden,
om te delen, wat was, wat is en wat komen gaat,
in de nabijheid van de Ene, die we noemen,
de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.
Openingswoord
Vandaag worden we uitgedaagd door het evangelie om de duistere kant van het leven onder ogen te willen en kunnen zien. De duistere kant als het tegenovergestelde van het goede, de harmonie en de rust: namelijk het kwaad, de chaos en radeloosheid.
Hoe hebben wij ons daartoe te verhouden, wanneer het in ons gebeurt of wanneer mensen in onze omgeving dat overkomt? Hoe gaan wij om met mensen die met gedachten leven die hen radeloos maken, die hen verwijderen van hun ik die ze zich hadden voorgesteld, die in hen het kwade naar boven brengt, tegen alle wil in? Of hoe gaan we daar zelf mee om als het ons overkomt?
Ook dit evangelie is een verhaal dat aansluit bij onze tijd. Helaas. Het spreekt over het ongrijpbare in een taal van die tijd. Het kwaad, de chaos en radeloosheid worden aangeduid met onreine geest en demonen.
Laten we ons vandaag niet leiden door de taal, maar vooral door de inhoud van die boodschap. De inhoud die ons in staat stelt, ruimte te maken voor het goede in de ander en in onszelf.
Laten we deze viering daar maar mee beginnen, met ruimte voor stilte, met tijd voor woorden, van ons tot de Ene, en van de Ene tot ons.
Gebed
Hoe is je naam, tot wie wij spreken,
jij die ons tot leven brengt, chaos tot orde brengt,
jij die vrijheid schept, angst ombuigt naar vertrouwen,
jij die licht bent, hoop in duisternis,
hoe wij jou ook noemen, jij zult er zijn,
in liefde, in stilte, heel nabij.
—Stilte—
Acclamatie za: Hoe is uw naam, – zo: Lieve boetseerder, trek me uit de klei
Inleiding op de lezingen
Twee lezingen die ons meenemen om na te denken over God en de duivel.
De eerste lezing uit de profeet Jesaja vertelt dat God ons nooit opgeeft, ook al voelen wij ons mensen zelfs te groot voor hem, of hebben wij er niets mee.
De tweede lezing vertelt van een man die bezeten is door demonen, maar door Jezus daarvan wordt verlost. Een verhaal dat onze gedachten heen en weer laat slingeren, doordat Jezus in gesprek gaat met de man en met de demonen, maar ons uiteindelijk vanuit de rust weer thuis brengt.
1e lezing: uit Jesaja 65,1-5.8-9
Al vragen zij niet naar mij, toch laat ik me raadplegen, en al zoeken ze mij niet, toch laat ik me vinden.
Al roept dit volk mijn naam niet aan, toch antwoord ik: ‘Hier ben ik, hier ben ik.’ Heel de dag sta ik met uitgestoken handen tegenover een opstandig volk, dat op de verkeerde weg is en zijn eigen ingevingen volgt.
Een volk dat mij openlijk tergt, telkens opnieuw: ze ontsteken offers in tuinen en branden wierook op branders van aardewerk, ze zitten in graven en slapen op geheime plaatsen, ze eten vlees van zwijnen, hun vaatwerk is gevuld met onrein vleesnat. Ze zeggen: ‘Blijf waar u bent, kom niet dichterbij, want wij zijn te heilig voor u.’ Ze prikkelen mij als rook in mijn neus, ze zijn als een vuur dat de hele dag brandt.
Dit zegt de HEER: Zolang er sap is in een druiventros, zegt men: ‘Vernietig hem niet, er zit nog iets goeds in.’
Voor mijn dienaren zal ik hetzelfde doen, ik zal niet alles vernietigen.
Uit Jakob zal ik nageslacht doen voortkomen, uit Juda een erfgenaam van mijn bergland; mijn uitverkorenen zullen het land in bezit nemen, mijn dienaren zullen zich daar vestigen.
Lied za: Hoort hoe God met mensen omgaat – zo: de hemel mag horen
Evangelie: volgens Lucas 8,26-39
Zij voeren naar het land van de Gerasenen, dat tegenover Galilea ligt.
Toen Hij van boord ging, kwam Hem uit de richting van de stad iemand tegemoet die in de macht was van demonen. Al geruime tijd droeg hij geen kleren en woonde hij niet meer in een huis, maar in rotsgraven.
Toen hij Jezus zag, viel hij schreeuwend voor Hem neer en riep luidkeels: ‘Wat wilt U van mij, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Doe me alsjeblieft geen pijn.’
Hij had de onreine geest bevolen uit de man weg te gaan. Herhaaldelijk had die bezit van hem genomen; men bond hem dan vast met kettingen en voetboeien, maar steeds weer verbrak hij zijn ketenen en werd hij door de demon naar eenzame streken gejaagd.
Jezus vroeg hem: ‘Wat is uw naam?’ Hij zei: ‘Legio’; er waren immers vele demonen bij hem ingetrokken.
Zij smeekten Jezus hen niet de afgrond in te sturen. Nu weidde daar in de bergen een grote troep varkens; ze vroegen Hem toestemming om in die varkens te gaan, en Hij stond hun dat toe. De demonen kwamen uit de man en gingen de varkens in; de troep stoof de helling af, het meer in, en verdronk.
Toen de varkenshoeders zagen wat er gebeurde, gingen ze ervandoor en vertelden het in de stad en op het land. De mensen gingen kijken wat er gebeurd was. Ze kwamen bij Jezus en vonden daar de man uit wie de demonen waren weggegaan, gekleed en bij zijn volle verstand, gezeten aan Jezus’ voeten. Ze werden met ontzag vervuld. Ooggetuigen vertelden hun hoe de bezetene gered was.
De hele bevolking van de streek van de Gerasenen vroeg Jezus toen bij hen weg te gaan, want ze waren hevig geschrokken. Daarop stapte Jezus in de boot om terug te varen. De man uit wie de demonen waren weggegaan, vroeg Hem of hij bij Hem mocht blijven, maar Jezus stuurde hem weg. ‘Ga naar huis terug,’ zei Hij, ‘en vertel wat God voor u heeft gedaan.’
De man ging in heel de stad verkondigen wat Jezus voor hem had gedaan.
Acclamatie za: Mijn God zijt Gij – zo: Onze duisternis is voor jou geen duisternis
Overweging
Zoals Jezus zijn vrienden meeneemt naar een onbekende wereld, zo worden ook wij meegenomen naar een, voor velen, onbekende wereld. Amper aan land of er komt hen een man tegemoet, naakt, vuil en schreeuwend. “Wat moet je van mij, doe me geen pijn.”
De man schreeuwt met heel zijn lichaam.
Naar hen toelopend: zeggend ik wil contact.
Naakt: zie ik zit niet lekker in mijn vel.
Vuil: niemand ziet wie ik werkelijk ben.
Schreeuwend: ten einde raad, bang dat hem weer pijn gedaan wordt.
Al vaker zijn er mensen geweest die hem hebben willen helpen. De radeloosheid van de man, werd de machteloosheid van de hulpverlener. Niet de geest werd bestreden, maar enkel het lichaam bedwongen. Wat hulp had moeten zijn, bracht de man nog meer schade. Met alle kracht wist hij te ontkomen aan de goed bedoelde zorg die zoveel pijn deed. Dan nog liever enkel de last van geesten die hem in verwarring brachten. Zo vertrok de man naar een verlaten gebied.
Zo ging het toen, zo gaat het nu nog, helaas. En begrijp me goed, zonder verwijt naar wie dan ook, want niemand begint als zorgverlener om mensen vast te binden. Het gaat door merg en been als je ziet dat vier mensen iemand moeten bedwingen. Je voelt je zo machteloos als hulpverlener als je die overmacht moet gebruiken. Je wordt zo verdrietig wanneer je als ouder hoort dat dit gebeurt met je kind, wetend dat ook jij als ouder of als familielid dat ooit hebt moeten doen.
En voor degene die het moet ondergaan, maakt elk lichamelijk contact de afstand als maar groter. Het doet pijn, niet lichamelijk, maar geestelijk doet het zo veel pijn.
Gelukkig is er de laatste jaren aandacht voor binnen de zorg voor verstandelijk beperkte mensen en binnen de geestelijke gezondheidszorg. Acties als ‘ban de band’ en ‘verminder drang en dwang’ zorgen er voor dat het fixeren, isoleren, separeren en drogeren van mensen niet meer vanzelfsprekend is. Maar wat rest ons dan in de zorg om de mens.
Jezus loopt er niet voor weg. Indachtig de woorden van Jesaja:
“Zolang er sap zit in de druiventros, zit er iets goeds in.”
Hij vraagt ook zijn vrienden niet om hulp.
Hij blijft enkel staan, daarmee zeggend:
ik ben er voor jou, ik moet niets van jou, ik wil je enkel ontmoeten.
En hij vraagt: “wat is je naam?”
“Mijn naam is Legio”, zegt de man, zich inmiddels vereenzelvigt hebbend met de talrijke stemmen die bezit van hem hebben genomen.
En dan gebeurt er iets eigenaardigs in het verhaal. Niet de man gaat in gesprek met Jezus, maar de geesten gaan in gesprek. Zij worden bang. Zij vinden in Jezus een tegenover. Iemand waar ze geen vat op kunnen krijgen, ongrijpbaar voor hen. Ze zijn bang dat ze hun behuizing in de man verliezen. Gooi ons niet zomaar buiten, in de afgrond. Mogen wij onze intrek nemen in de zwijnen? En Jezus houdt hen niet tegen.
Het is niet de strijd die de geesten bang maakt, maar het tegenover maakt hen bang.
Het goede staat tegenover het kwade. De godsnaam: Ik-zal-er-zijn staat tegenover ik-zal-je-hebben, de naam van de duivel.
Ik-zal-je-hebben die probeert vat te krijgen op de mens met verleidelijke gedachten die jou grip lijken te geven op het leven. Maar geleidelijk krijgen de gedachten grip op jou en nemen jou in bezit. Je bent er van bezeten. Ik-zal-je-hebben heeft jou in bezit. En hoe meer je er mee strijd, hoe sterker dat ik-zal-je-hebben wordt.
Ik-zal-je-hebben verliest haar grip enkel en alleen door te zeggen: ik zal je laten gaan.
Dwanggedachtes zijn niet te bedwingen met afdwingen. Paniek is niet te bestrijden met een paniekreactie.
Zo is Jezus een tegenover, niet door de geesten aan te pakken, maar door ze te laten gaan. Zo is Jezus een tegenover van de geesten, niet door een tegenover te zijn van de mens, maar juist door een metgezel te zijn van die mens. Niet door een mens samen te laten vallen met zijn diagnose, maar doorheen de diagnose de mens te willen zien. De man heet Legio, is Legio maar is ook meer dan Legio. Je hebt legio gedachten, je bent legio gedachten, maar je valt er niet mee samen.
Sinds de filosoof René Descartes zijn beroemde woorden schreef:
“cogito ergo sum – ik denk, dus ik ben”
lijkt het alsof wij mensen enkel samenvallen met onze gedachten, dat dat alleen het recht geeft voor ons bestaan. Maar zijn wij niet veel meer dan onze ratio, onze gedachten die met ons op de loop gaan.
Wij hebben een lichaam, zijn ons lichaam, maar ook veel meer dan dat.
Wij hebben gevoel, zijn ons gevoel, maar vallen daar niet mee samen.
Wij hebben een ziel, zijn bezield, maar zonder ons lichaam met ons verstand en gevoel zouden we onvindbaar zijn. Gelukkig worden wij steeds meer doordrongen dat het gaat om heel de mens en dat aandacht voor alle factoren van invloed zijn op het welzijn en gezondheid van de mens.
Het is de wijze waarop Jezus de man benaderd, dat er ruimte komt voor de goede geest. Jij bent voor mij niet enkel Legio, maar jij bent voor mij meer dan dat. Jij bent voor mij niet het dossier, de casus of een studieobject. Het gaat mij om jou, niet om jou te hebben voor mijzelf, maar om dat te mogen zien wie jij werkelijk bent.
Gedachten van Hans Andreus komen hier naar boven:
Je bent zo mooi anders dan ik.
Natuurlijk niet meer of minder
maar zo mooi anders.
Ik zou je nooit anders
dan anders willen.
En zo zitten Jezus en de man gezellig met elkaar te praten. De man weer gekleed, lekker in zijn vel zittend. Dichtbij elkaar, zonder elkaar aan te raken, maar toch met wederzijds contact. “Mag ik bij je blijven?” vraagt de man. “Nee”, zegt Jezus, “wij zijn niet elkaars bezit, wij laten elkaar vrij, om te kunnen zijn wie wij ten diepste zijn.” “Ga maar naar huis, en vertel de mensen dat God zich laat vinden, waar men hem toelaat.”
En zo vertelde hij van een mens, die oog en oor had voor hem,
die niets van hem wilde, die zich niet wilde bewijzen,
die geen tegenover was, enkel echte betrokkenheid.
Hij vertelde van het goddelijke gebeuren,
dat hem overkwam, dat hij zichzelf hervond,
dat er ruimte kwam, voor goede gedachten,
voor gevoelens van hoop, voor het idee:
ik mag er zijn,
ik doe er toe,
ik zal er zijn.
Een begin van nieuw leven.
Vaak onverwacht.
Dat is waar wij op mogen vertrouwen.
Dat vertrouwen wens ik u allen toe.
Geloofslied za: De Heer heeft mij gezien – zo: wij zullen kennen, zoals wij gekend zijn
De gaven van brood en wijn worden op tafel gezet
Er wordt een kaars op tafel ontstoken
Instrumentaal intermezzo
Voorbeden
Op zondag: Als afsluiting van een moeilijke periode,
wil Marisja graag haar gedachten delen,
die ze heeft opgeschreven op 11 april van dit jaar,
toen haar hond Daisy overleed.
Als teken van nieuw leven, ontsteekt Marisja daarna een kaarsje.
Gij hart, Gij bron van leven, ontferm U over ons.
Gij adem, ziel van mensen, Ontferm U over ons.
Wil er zijn, God, voor hen die lijden aan het leven,
door gedachten of stemmen die hen in de greep houden,
door eisen of verwachtingen van anderen waar zij niet aan kunnen voldoen,
door de veelheid van prikkels en de snelheid van onze samenleving.
Wil er zijn, voor hen die naast-zij lopen,
voor familie, vrienden, vrijwilligers en zorgverleners.
Mag jouw liefde en mildheid in ieder van hen werkzaam zijn.
Gij vuur dat voor ons uittrekt, ontferm U over ons.
Gij vlam, Gij licht in mensen, ontferm U over ons.
Wil er zijn, voor hen die onverschillig door het leven gaan,
door teleurstelling in hun kunnen en aankunnen,
door onheuse bejegening van anderen,
door verharding en prestatiedrift in werk en maatschappij.
Wil er zijn, voor hen die oog hebben voor de mogelijkheden van elke mens,
voor durvers en dwarsliggers, voor vernieuwers en verbinders.
Mag jouw stem klinken in ieder van hen
Gij woord dat door ons mens wordt, ontferm u over ons.
Gij stem in ons geweten, ontferm U over ons.
Wil er zijn voor de mensen die hun gedachten opgeschreven heb in dit boek,
voor hen voor wie ons gebed wordt gevraagd,
voor zieken en stervenden, voor werkelozen en armen.
Wil er zijn voor alle lieve doden die wij meedragen in ons hart,
voor hen die wij met namen noemen
Wil er zijn met uw licht, voor hen en voor ieder van ons.
De intentiekaars op tafel wordt aangestoken
Voor uw Aangezicht gedenken wij onze doden naam voor naam;
Voor uw Aangezicht onze levenden, allen met wie wij zijn,
kinderen ons toevertrouwd, vrienden dichtbij en ver;
Allen die ons aanbevolen zijn dat wij hen zouden noemen voor uw Aangezicht.
Tafelgebed naar psalm 23
Gezegend Jij, die er bent voor ons,
die ons enkel het goede gunt, die ons meeneemt
naar plaatsen van rust, rede en weldaad,
die ons op het spoor brengt van hoop en liefde,
en zich zo laat kennen, als de Ene,
genoemd: ik zal er zijn.
Gezegend Jij, die ons vertrouwen geeft,
in tijden van duisternis en dood,
wanneer wij gaan door diepe dalen,
over wegen van verdriet en onzekerheid,
want jij bent bij ons, als steun en houvast,
jij geeft ons nieuwe moed, om bergen te beklimmen,
nieuwe uitzichten te ontdekken.
Gezegend Jij, die zich laat zien
in de mens tussen mensen,
zoals eens, in Jezus van Nazareth,
die zich liet zien, door er te zijn
voor vreemden en vervreemden,
voor verguisden en ontspoorden,
voor onderdrukten en ongezienen;
de mens, één met Jou, die zich liet kennen
door er te zijn, puur, begaan, om niet;
zo heeft Hij zich aan ons gegeven, trouw aan zichzelf,
vol vertrouwen in Jou, het Leven zelf;
Zo ging hij ons voor, door brood te nemen,
dankend tot Jou,
door brood te delen, door de beker door te geven
met de woorden: deel van dit brood,
drinkt uit deze beker,
als teken van verbondenheid met mij en met elkaar,
om zo verbonden te zijn met de Ene,
die er is en blijven zal, voor ieder van ons.
In zijn Geest willen wij leven, brekend en delend,
vertrouwend op jouw goedheid en liefde,
alle dagen van ons leven,
opdat ons huis, jouw huis is,
ons lichaam, jouw lichaam,
onze naam, jouw naam, ik zal er zijn,
tot in lengte van dagen.
Onze Vader
Vredeswens
Vrede vind je in jezelf. door vrede te hebben met je zelf.
Ik mag er zijn zoals ik ben,
mooi anders, maar o zo mooi,
zie hoe mooi die ander is.
Laten we elkaar die innerlijke vrede maar toewensen.
Vrede en alle goeds.
Vredeslied za: God is die goed is –zo: Da pacem Domine
Uitnodiging aan de tafel van brood en wijn
Lied za: Wij leven op aarde – zo: Zoudt Gij ooit mij beschamen
Slotgedachte
Een oude indiaan gaf zijn kleinzoon onderricht over het leven.
“Binnen in me is een gevecht gaande.” zei hij tegen de jongen.
“Het is een gevecht tussen twee wolven, de ene wolf is slecht:
Hij bestaat uit woede, jaloezie, hebzucht, uit verwaandheid,
schuld, wrok en leugens, uit valse trots, superioriteit en ego.
De andere wolf is goed: hij is vreugde, vrede, liefde en hoop,
hij is kalmte, nederigheid en vriendelijkheid, vrijgevigheid en compassie.
Binnen in jou woedt dezelfde strijd en datzelfde geldt voor ieder mens.”
De kleinzoon dacht enkele ogenblikken na en vroeg toen aan zijn grootvader:
“welke wolf zal het gevecht winnen?”.
De oude man glimlachte en antwoordde: “Degene die je voedt.”
Zegenwens
Laat vrede, liefde en dankbaarheid onze weg zijn,
ieder gekend en geliefd door de Ene,
om tot zegen te zijn voor elke mens, voor al wat is,
in Godsnaam,
de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
Amen.
Slotlied za: Hij gaf aan blinden het gezicht – zo: De boom is de aarde dankbaar